Regeling vervallen per 09-11-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp houdende regels omtrent het verlenen van bijstand in bijzondere omstandigheden (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m 08-11-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp houdende regels omtrent het verlenen van bijstand in bijzondere omstandigheden (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      inkomen: het totale netto inkomen van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin als bedoeld in de artikel 31 en de artikelen 32 en 33 van de wet; voor zelfstandig ondernemers geldt voor het inkomen uit onderneming het inkomen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

    • c.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet, inclusief de verlaging van de norm op grond van artikel 27 of 28 van de wet.

      Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt artikel 22a. van de wet (kostendelersnorm) buiten beschouwing gelaten. In het geval dat op de aanvrager de kostendelersnorm (artikel 22a van de wet) van toepassing is of zou zijn, wordt bij de bepaling van de draagkracht de bijstandsnorm gehanteerd die van toepassing zou zijn als er geen sprake was van een kostendelersnorm.

      Uitsluitend voor de toepassing van deze beleidsregels wordt de bijstandsnorm van een alleenstaande ouder gesteld op 90% van de bijstandsnorm voor een gezin.

    • e.

      het gezin: het gezin als omschreven in artikel 4 eerste lid sub c van de wet.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet en de overige in de wet opgenomen en daaruit voortvloeiende bepalingen zijn van toepassing.

Artikel 2 Vormen van bijstand

  • 1. Tenzij de beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering zonder terugbetaalverplichting.

  • 2. Bijzondere bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt in gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de wet. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt op grond van artikel 51 van de wet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen (Periodieke bijzondere bijstand)

Artikel 3 Algemene bepaling toeslagen

  • 1. De in dit hoofdstuk omschreven toeslagen worden verstrekt als een periodieke uitkering in aanvulling op de voor de alleenstaande of het gezin geldende bijstandsnorm.

  • 2. Voor toepassing van dit hoofdstuk worden het inkomen en het vermogen, volledig in aanmerking genomen

  • 3. De individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36 van de wet, wordt vrijgelaten.

Artikel 4 Toeslag voor zelfstandig wonende jongeren jonger dan 21 jaar

  • 1. Aan de zelfstandig wonende alleenstaande, jonger dan 21 jaar, of aan de zelfstandig wonende alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar met zijn ten laste komende kinderen, of aan het gezin, waarvan beide partners jonger zijn dan 21 jaar of waarvan één van de partners jonger is dan 21 jaar, wordt op grond van artikel 12 van de wet een toeslag verstrekt voor de noodzakelijke extra kosten van het zelfstandig wonen tot het niveau van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een 21-jarige.

  • 2. De noodzaak van het zelfstandig wonen en het niet te gelde maken van het onderhoudsrecht, zoals bedoeld in artikel 12 van de wet, wordt aangenomen indien:

    • a.

      de belanghebbende gedurende een periode langer dan 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag niet in gezinsverband met zijn ouders heeft gewoond;

    • b.

      de belanghebbende met een partner en/of kind een gezin vormt;

    • c.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders;

    • d.

      beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • e.

      één van de ouders is overleden en de andere ouder in het buitenland woont.

  • 3. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt waar mogelijk, op grond van paragraaf 6.5 van de wet verhaald.

Artikel 5 Woonkostentoeslag

  • 1. Onder woonkosten wordt in dit artikel verstaan:

    • a.

      indien een woning in huur wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

  • 2. Woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar de belanghebbende door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop de betrokkene wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurprijs, waarvoor men nog in aanmerking komt voor huurtoeslag zoals omschreven in artikel 13, eerste lid sub a van de Wet op de huurtoeslag.

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij tevens woont, waarvan de hoogte van de woonkosten (indien hij een huurwoning zou bewonen) gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van huurtoeslag wordt een toeslag verstrekt.

    • b.

      De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag (indien hij een huurwoning zou bewonen) gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 4. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs, waarvoor men nog in aanmerking komt voor huurtoeslag zoals omschreven in artikel 13, eerste lid sub a van de Wet op de huurtoeslag.

    • a.

      Indien belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag verstrekt de gemeente Leiderdorp voor de woonkosten tot de maximale huurprijs een toeslag gelijk aan de maximale huurtoeslag en voor de kosten boven de maximale huurprijs een toeslag van 50% van het bedrag waarmee de woonkosten de maximale huurprijs overstijgen.

    • b.

      De woonkostentoeslag voor de kosten van de huur wordt verstrekt voor een periode van maximaal 6 maanden. Woonkostentoeslag die wordt verstrekt voor de kosten van een woning in eigendom heeft de maximale duur van 12 maanden. Deze periode kan worden verlengd indien – en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

    • c.

      Aan de woonkostentoeslag genoemd onder a is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te verwerven.

  • 5. Bij toekenning van bijzondere bijstand in de woonkosten hebben de belanghebbenden, die een netto inkomen hebben tot 100% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht.

Hoofdstuk 3 Individuele bijzondere bijstand

Artikel 6 Draagkracht

  • 1. Geen draagkracht hebben de personen, die een inkomen (exclusief vakantietoeslag) hebben tot 110% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag) en die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens.

  • De draagkracht wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld beginnende op de dag van de aanvraag. De draagkracht kan worden bijgesteld als er zodanige wijzigingen in de financiële situatie zijn dat de eerder vastgestelde draagkracht redelijkerwijs niet gehandhaafd kan worden.

  • 2. Indien belanghebbende een hoger inkomen heeft dan 110% van de bijstandsnorm wordt de draagkracht vastgesteld op 20% van het meerinkomen tot 130% van de bijstandsnorm, 50% van het meerinkomen tussen 130% en 150% van de bijstandsnorm en 100% van het meerinkomen voor zover dat meer bedraagt dan 150% van de bijstandsnorm.

  • 3. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt de eigen bijdrage in de kosten van formele kinderopvang, op het inkomen in mindering gebracht.

  • 4. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet buiten beschouwing gelaten.

Artikel 7 Kosten in verband met bijzondere sociale omstandigheden

  • 1. Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere omstandigheden en er geen sprake is van een voorliggende voorziening:

    • a.

      de kosten van een babypakket voor wie aantoonbaar langer dan 28 weken in verwachting is, indien het een eerste kind betreft; indien het niet een eerste kind betreft kan alleen op grond van de aanwezigheid van zeer bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand in de kosten van een babypakket worden verleend;

    • b.

      het aandeel in de uitvaartkosten dat voor rekening van de belanghebbende komen, tot maximaal 80% van het bedrag dat genoemd wordt in de richtlijnen van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting) voor de kosten van een crematie.

    • c.

      de kosten van verhuizing, inclusief de ten gevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten;

    • d.

      reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Leiderdorp in verband met opname van een familielid tot en met de tweede graad in een inrichting of detentie.

    • e.

      de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie (SMI).

    • f.

      de eigen bijdrage in de kosten van formele kinderopvang, wanneer deze kosten noodzakelijk zijn voor werk, scholing of deelname aan een participatietraject.

    • g.

      de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of griffierechten voor zover eerst een diagnosedocument is aangevraagd bij het Juridisch Loket. Zonder dit diagnosedocument komen de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of de griffiekosten in principe niet in aanmerking voor vergoeding om niet, tenzij het overslaan van de gang naar het Juridisch Loket betrokkene in het geheel niet kon worden verweten.

    • h.

      de eigen bijdrage in geval van bewindvoering/beschermingsbewind of curatele indien door de kantonrechter een beschikking is afgegeven.

  • 2. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor (para)medische kosten waarvoor via de gemeentelijke collectieve, aanvullende ziektekostenverzekering, de AV-gemeente, een tegemoetkoming kan worden verkregen.

Artikel 7a Kosten die samenhangen met een langdurige zorgvraag, chronische ziekte of handicap

Kosten die samenhangen met een langdurige zorgvraag, chronische ziekte of handicap, waarvoor geen voorliggende voorziening beschikbaar is of waarvan de maximale vergoeding op grond van de voorliggende voorziening bereikt is, worden als noodzakelijke kosten aangemerkt.

Artikel 8 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Voor verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen komen in ieder geval die goederen in aanmerking, die zijn opgenomen in de NIBUD-lijst. In de kosten van in de inventarislijst niet genoemde duurzame gebruiksgoederen kan op grond van zeer bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De in de inventarislijst genoemde duurzame gebruiksgoederen worden geacht een gebruiksduur te hebben van minstens 10 jaar. Binnen deze termijn wordt, behoudens bijzondere individuele omstandigheden niet voor een tweede maal bijstand verleend voor dezelfde kosten.

  • 3. Bij de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt de belanghebbende geacht zelf in de kosten van duurzame gebruiksgoederen te kunnen voorzien, indien het vermogen hoger is dan tweemaal het voor het huishouden geldend sociaal minimum per maand, naar boven afgerond tot een veelvoud van € 250,00.

  • 4. Indien de belanghebbende niet zelf in de kosten kan voorzien door omstandigheden die de belanghebbende niet kunnen worden verweten, kan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.

  • 5. Bij het terugbetalen van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening zoals bedoeld in het vierde lid van dit artikel, wordt ongeacht de hoogte van het termijnbedrag een terugbetalingsperiode van 36 maanden gehanteerd. De aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 6% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Nadat 36 maanden zijn voldaan wordt een eventuele restschuld kwijtgescholden.

  • 6. In afwijking van hetgeen in het vierde lid van dit artikel staat vermeld, kunnen de kosten van duurzame gebruiksgoederen direct zonder verwijzing naar de Stadsbank en om niet worden verstrekt indien de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat een lening naar verwachting geen oplossing biedt of indien er andere dringende redenen zijn om de bijstand om niet te verstrekken.

  • 7. Bijzondere bijstand in de kosten van huishoudelijke apparatuur als genoemd in de inventarislijst wordt direct en om niet verstrekt indien de belanghebbende in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraagdatum een inkomen heeft gehad tot 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en de noodzaak tot bijstandsverlening niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

Artikel 9 Moment van aanvraag

  • 1. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken indien de belanghebbende redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen of indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.

  • 3. Er wordt in geen geval bijstand verstrekt voor kosten die langer dan één jaar voor de bijstandsaanvraag zijn gemaakt.

Hoofdstuk 4 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 10 Geen zicht op inkomensverbetering

Recht op individuele inkomenstoeslag, ingevolge de Verordening Individuele Inkomenstoeslag bestaat voor de alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin wanneer er geen zicht is op inkomensverbetering. Hiervan is sprake wanneer belanghebbende:

  • a.

    om medische of psychische redenen is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, of

  • b.

    voldoende inspanningen gedaan heeft om tot inkomensverbetering te komen, zonder dat deze inspanningen tot inkomensverbetering hebben geleid.

Hoofdstuk 5 Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 11 Collectieve zorgverzekering voor Minima

  • 1. Aan inwoners met een inkomen tot 120 procent van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm kan door het college periodieke bijzondere bijstand worden verstrekt voor (een deel van) de premie voor een collectieve aanvullende zorgverzekering, waarvoor het college een overeenkomst gesloten heeft met een zorgverzekeraar.

  • 2. Geen recht op deze tegemoetkoming hebben belanghebbenden die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, studiefinanciering ontvangen op grond van de genoemde wet en belanghebbenden die een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Hoofdstuk 6 Regeling bijdrage zwemabonnement

Artikel 12 Regeling bijdrage zwemabonnement

  • 1. Aan inwoners met een inkomen tot 120 procent van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen de kosten van een seizoenabonnement voor zwembad De Vliet of recreatiezwembad De Zijl te Leiden worden vergoed.

  • 2. De tegemoetkoming is gelijk aan de prijs van het betreffende abonnement onder aftrek van een eigen bijdrage van €15 per gezin.

  • 3. Geen recht op deze tegemoetkoming hebben belanghebbenden die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, studiefinanciering ontvangen op grond van de genoemde wet en belanghebbenden die een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, tenzij tot het gezin één of meerdere kinderen behoren.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 13 Afwijkingsbevoegdheid

Het college kan ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand 2021.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2021. De Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen 2018 worden per die datum ingetrokken.

Ondertekening

Toelichting beleidsregels bijzondere bijstand 2021

Algemeen

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in hoofdstuk 4 van de Participatiewet. In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid (uitzonderingen op wat tot de middelen wordt gerekend) en artikel 34, tweede lid (uitzonderingen op wat tot het vermogen wordt gerekend) niet van toepassing zijn. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van de belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zal in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten. De landelijk geldende voorschriften beperken zich tot de hoofdzaken en geven gemeenten veel ruimte voor eigen beleid.

Tot en met 2020 waren ook de lokale regelingen voor minima in deze beleidsregels opgenomen. Met de vaststelling van het nieuwe armoedebeleid dat per 1 januari 2021 in werking zal treden, zijn de artikelen die betrekking hadden op het minimabeleid grotendeels vervallen. Van het voormalige minimabeleid is alleen de regeling zwemabonnementen (artikel 12) opgenomen. Voor het overige wordt het armoedebeleid nu uitgevoerd in samenwerking met partners. Maatwerk is daarbij het sleutelwoord. De uitvoering is belegd bij Incluzio Leiderdorp, Stichting Leergeld Leiden en omstreken en het Jeugd- en Volwassenenfonds sport en cultuur. Uitgangspunten zijn een integrale en doelmatige aanpak, een minimum aan bureaucratie en ontschotting van middelen. Hulpverleners die bij de mensen thuis of in de wijk komen, kunnen het beste beoordelen welke vorm van (inkomens-) ondersteuning het meest bijdraagt aan het vergroten van de maatschappelijke participatie. De afspraken met de partners worden met ingang van 1 januari 2021 vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten en niet meer in beleidsregels. Als logisch gevolg van deze wijziging zijn de minimaregelingen uit de titel verwijderd.

Artikelsgewijs toelichting

Daar waar geen toelichting is gegeven wordt het artikel en/of lid voldoende duidelijk geacht.

Artikel 1

Begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wet. Voor de bijzondere bijstand geldt dat al op grond van artikel 50, tweede lid van de wet. Onder ‘bijstandsnorm wordt verstaan de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de Wet inclusief de eventuele verlaging op grond van artikel 27 of 28 van de wet en inclusief de vakantietoeslag.

Uit artikel 35 lid 1 Participatiewet volgt dat voor het recht op bijzondere bijstand bepalend is dat er sprake is van kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen en die in het concrete geval als noodzakelijk worden aangemerkt. Het feit dat het niet gaat om algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals huur, eten en verwarming, die met anderen kunnen worden gedeeld, laat gemeentelijk beleid toe, dat bepaalt dat de kostendelersnorm niet van toepassing is bij de draagkrachtbepaling voor de bijzondere bijstand. Een belangrijke aanleiding om voor het recht op bijzondere bijstand de kostendelersnorm niet toe te passen was dat sommige mensen met een laag inkomen niet meer in aanmerking zouden komen voor de premievergoeding voor de Collectieve Ziektekostenverzekering Minima.

Rekennorm voor alleenstaande ouders (Artikel 1, onder d.)

Het wegvallen van de alleenstaande oudernorm per 1 januari 2015 leidde ertoe dat in sommige gevallen mensen met een evident laag inkomen (uit arbeid of uitkering) niet in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand. Door een rekennorm in te voeren van 90% van de bijstandsnorm voor een gezin werd voor de toepassing van de beleidsregels de oude situatie hersteld. Alleenstaande ouders met een inkomen tot 110% van 90% van de gezinsnorm hebben geen draagkracht bij de berekening van de hoogte van de individuele bijzondere bijstand. Alleenstaande ouders met een inkomen tot 120% van 90% van de gezinsnorm hebben recht op de vergoeding van de premie voor de AV-gemeente (artikel 11) en de tegemoetkoming in de kosten van een zwemabonnement (artikel 12).

Kostendelersnorm

De bepaling dat de kostendelersnorm buiten beschouwing wordt gelaten geldt alleen voor de bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet. Bij de bepaling van het recht op Individuele Inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet wordt wel rekening gehouden met de kostendelersnorm.

Artikel 2

In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld, en ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet wordt verstrekt. Hierbij moet worden gedacht aan situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen (eerder) een beroep op de bijstand moet doen, bijvoorbeeld door het te snel interen op een vermogensoverschot. De bijstand kan dan met toepassing van artikel 48, tweede lid onder b van de Wet in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

Artikel 3

In het eerste lid is bepaald dat voor het bepalen van het recht op toeslagen de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van het inkomen wordt afgetrokken. Onder eigen bijdrage verstaan we hier de werkelijk gemaakte kosten voor formele kinderopvang minus de ontvangen tegemoetkomingen voor de kosten van kinderopvang (kinderopvangtoeslag, werkgeversbijdrage en/of gemeentelijke tegemoetkoming op grond van de verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Leiderdorp 2012 en/of individuele bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang).

Artikel 4

Aan zelfstandig wonende alleenstaanden jonger dan 21 jaar wordt bijzondere bijstand verstrekt tot het niveau van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een 21 jarige.

De bijzondere bijstand wordt waar mogelijk, op grond van paragraaf 6.5 van de Wet verhaald. Daarmee wordt voorkomen dat de beslissing tot bijstandsverlening afbreuk doet aan de ouderlijke onderhoudsplicht.

Artikel 5

Aan de woonkostentoeslag zoals bedoeld in het vierde lid onder a is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende probeert om zo spoedig mogelijk goedkopere woonruimte te verwerven dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen. Dit moet individueel worden afgewogen.

Ook aan eigenaren kan dus een verhuisplicht worden opgelegd. Het opleggen van de verhuisplicht dient met toepassing van artikel 55 van de Wet expliciet te gebeuren in de beschikking waarin de woonkostentoeslag wordt toegekend. Door economische omstandigheden kan de verkoop van een woning worden vertraagd.

Artikel 6

Draagkracht

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de draagkracht. De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de dag van de van de aanvraag. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met de vastgestelde jaardraagkracht. De vastgestelde ruimte blijft dus gelden, tenzij er een nieuwe draagkrachtberekening wordt gemaakt omdat inkomen of vermogen sterk gewijzigd zijn. Het is aan het college om te beoordelen wanneer er aanleiding is om een nieuwe draagkrachtberekening te maken.

Om de armoedeval voor alleenstaande ouders met een relatief laag inkomen te verminderen, wordt bij de draagkrachtberekening rekening gehouden met de kosten van formele kinderopvang (derde lid). Dit betekent dat de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van het inkomen mag worden afgetrokken. Onder eigen bijdrage verstaan we hier de werkelijk gemaakte kosten voor formele kinderopvang minus de ontvangen tegemoetkomingen voor de kosten van kinderopvang (kinderopvang-toeslag, werkgeversbijdrage of de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Leiderdorp 2012 en/of individuele bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang).

Artikel 7

In dit artikel worden de kosten benoemd die in ieder geval voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen, indien zij noodzakelijk zijn en er geen sprake is van een voorliggende voorziening.

a. Babypakket

Onder zeer bijzondere individuele omstandigheden zoals bedoeld in het eerste lid sub a, wordt in ieder geval verstaan een periode van vijf jaar tussen de geboorte van het eerste en een volgend kind.

b. Uitvaart

Uitvaartkosten dienen in beginsel betaald te worden uit de nalatenschap van de overledene.

Er bestaat geen recht op bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (art. 15 Participatiewet). Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

  • Uitvaart-, levens- of ongevallenverzekeringen

  • Erfenis of nalatenschap.

Bijzondere bijstand ten behoeve van uitvaartkosten kan verleend worden aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten die op grond van artikel 392-396 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht kunnen worden, de middelen uit de nalatenschap of de verzekeringen niet toereikend zijn en de aanvrager niet beschikt over toereikende middelen om de kosten van de uitvaart te voldoen.

De aanvrager is vrij in zijn keuze om de overledene te laten begraven of te laten cremeren. De vergoeding vanuit de bijzondere bijstand bedraagt echter maximaal 80% van de richtprijs van een crematie zoals vermeld in de meest actuele Nibud prijzengids

Bij de berekening van de bijzondere bijstand worden de volgende kosten meegenomen:

  • Akte van overlijden

  • Basistarief uitvaartverzorger

  • Overbrengen van de overledene naar het rouwcentrum

  • Verzorgen van de overledene

  • Rouwkaarten

  • Eenvoudige kist

  • Rouwauto

  • 1 volgauto (bedrag Nibud delen door 2)

  • Opbaren rouwcentrum

  • Kosten crematorium

  • As verstrooien bij crematorium

Voor de berekening van de totale vergoeding van een uitvaart wordt gebruik gemaakt van de normbedragen van het NIBUD. Tachtig procent van de algemene kosten en de crematiekosten komt voor vergoeding in aanmerking. Dit is het gemaximeerde bedrag per uitvaart. Wanneer er meerdere erfgenamen zijn, dient een ieder naar rato zijn deel in de uitvaartkosten te betalen. Aan de aanvrager wordt dan ook naar rato bijzondere bijstand toegekend.

Als niet noodzakelijke kosten worden in elk geval beschouwd:

  • Kosten die voortvloeien uit religieuze of culturele achtergrond,

  • Bloemstuk

  • Koffietafel

e. Kinderopvang SMI

Aan ouders met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt de eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang op grond van SMI volledig vergoed. Onder eigen bijdrage verstaan we hier de werkelijk gemaakte kosten voor formele kinderopvang minus de ontvangen tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang op grond van de Beleidsregels inzake tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie 2013. Als ouders een participatie- of re-integratietraject volgen (inclusief werk en scholing) wordt de eigen bijdrage voor kinderopvang eveneens volledig vergoed.

f. Kinderopvang werk, scholing, participatie

Voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang kan bijzondere bijstand worden verleend in die gevallen waarin de kosten van kinderopvang een belemmering vormen voor werk, scholing of voor deelname aan een participatietraject.

Onder eigen bijdrage verstaan we hier de werkelijk gemaakte kosten voor formele kinderopvang minus de ontvangen tegemoetkomingen voor de kosten van kinderopvang (kinderopvangtoeslag).

g. Rechtsbijstand / Griffiekosten

Voor de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of griffiekosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt, op voorwaarde dat belanghebbende een diagnosedocument van het Juridisch Loket kan overleggen. Het Juridisch Loket geeft gratis juridisch advies en verwijst mensen indien nodig middels een diagnosedocument door naar een mediator of een advocaat. Het diagnosedocument is een indicatie van de noodzaak om een advocaat in te schakelen. Het college wil het gebruik van het Juridisch Loket stimuleren om ervoor te zorgen dat belanghebbenden alleen een advocaat inschakelen als dit echt noodzakelijk is. Het diagnosedocument van het Juridisch Loket geldt hierbij als bewijs van een noodzakelijke doorverwijzing naar een advocaat.

h. Rechtsbijstand / Griffiekosten als lening

Wanneer bij de aanvraag van bijzondere bijstand een diagnosedocument ontbreekt, geldt dit als een bewijs van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en kan geen bijzondere bijstand om niet worden verstrekt. Het is wel mogelijk om dit te doen in de vorm van een geldlening. In artikel 7 onder h staat beschreven hoe de terugvordering dient te geschieden.

Wanneer belanghebbende volstrekt niet verweten kan worden dat deze niet langs het Juridisch Loket is geweest, kan geen sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en kan de bijzondere bijstand alsnog om niet worden verstrekt.

Artikel 7A

De invoering van artikel 7a. per 1 januari 2015 is het directe gevolg van de intrekking van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling eigen risico (CER) in 2014. Een deel van het vrijgevallen budget is overgeheveld van het Rijk naar de gemeenten. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid gekregen om een maatwerkvoorziening te treffen voor inwoners met een chronische ziekte en/of beperking en/of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem met daarmee verband houdende meerkosten. In Leiderdorp is ervoor gekozen om het wegvallen van de Wtcg en de CER alleen voor de lage inkomens te compenseren. Met de aanbieder van de Collectieve Ziektekostenverzekering, Zorg & Zekerheid is een uitbreiding van het vergoedingenpakket van de AV-Top overeengekomen. De daarbij horende premieverhoging wordt voor de doelgroep met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm vergoed. Bij de samenstelling van het pakket is rekening gehouden met de meerkosten die chronisch zieken (mensen met een langdurige hoge zorgvraag) hebben. Uit onderzoek is gebleken dat het vooral gaat om de volgende kosten:

  • Mondzorg

  • Fysio/oefentherapie

  • Brillen/lenzen, hoortoestellen

  • Geneesmiddelen, eigen bijdrage of niet vergoed (zelfhulpmedicijnen)

  • Alternatieve Geneeswijzen/middelen

  • Eigen bijdragen AWBZ/Wmo/Vervoer

  • Beweegprogramma’s en cursussen

  • Podotherapie en pedicure

  • Kosten patiëntenverenigingen

Veel van deze kosten werden al vergoed op grond van de aanvullende verzekering. De uitbreiding betekent in die gevallen een verhoging van de maximale vergoeding per jaar.

Naast deze kosten zijn er ook onverzekerbare kosten en ‘verborgen’ kosten zoals dieetkosten, bezorgkosten van boodschappen, waskosten, kosten van extra beddengoed, reiskosten, parkeerkosten (of parkeervergunning) voor de mantelzorger, extra energiekosten etc. Voor zover dergelijke kosten voortkomen uit een langdurige hoge zorgvraag kan daarvoor individuele bijzondere bijstand worden verstrekt.

De verwachting is dat het beroep op de bijzondere bijstand vanuit de doelgroep ten gevolge van het wegvallen van de Wtcg en de CER zal toenemen. Het budget is daarom verhoogd. Bij twijfel over de noodzaak van de kosten kan advies worden gevraagd bij de keuringsarts van de GGD.

Artikel 8, zevende lid

Bijzondere bijstand in de kosten van huishoudelijke apparatuur wordt niet om niet verstrekt wanneer iemand een fraudeschuld heeft en ten gevolge van de fraude een tijdlang een hoger inkomen genoten heeft dan het bijstandsniveau.

Artikel 11

Collectieve Zorgverzekering Minima

De wet staat gemeenten toe om categoriale bijzondere bijstand voor een Collectieve Zorgverzekering voor minima (CZM) te verstrekken. Het gaat hier altijd om een aanvullende verzekering. Door het afsluiten van een CZM kunnen de gemeenten de toegankelijkheid van de verzekering voor minima vergroten en de tegemoetkoming in medische kosten verbeteren. Een CZM leidt tot terugdringing van het aantal aanvragen voor bijzondere bijstand en daarmee tot verlaging van de uitvoeringskosten. Studenten komen hiervoor niet aanmerking. Zij behoren niet tot de doelgroep van het armoedebeleid. Wanneer het inkomen van deelnemers aan de CZM lopende het kalenderjaar boven de 120%-norm uitstijgt, maar niet hoger is dan 130% van de bijstandsnorm, kunnen deze nog vier jaar blijven deelnemen aan de collectiviteit maar ontvangen zij hiervoor geen bijzondere bijstand meer.

Artikel 12

Zwemabonnementen

Inwoners, die behoren tot de doelgroep, kunnen in het zomerseizoen korting krijgen op een zwemabonnement. Het gaat om het buitenbad van zwembad De Vliet en het buitenbad van recreatiebad De Zijl. Zij betalen slechts een eigen bijdrage van € 15 per gezin. De regeling valt formeel niet onder bijzondere bijstand maar is gebaseerd op artikel 108 van de gemeentewet. Studenten komen alleen in aanmerking als zij één of meerdere kinderen hebben.